
Woningnood? Bouw drie generatiehuizen
Woningnood?
Opa, oma, kind, kleinkinderen onder één dak. In Duitsland gebeurt het, in Nederland nauwelijks. Terwijl alle partijen er baat bij hebben, weet Heleen Crul.
Het wordt een nieuwe, zij het nog aarzelende trend: 55-plussers die piekeren over het grote huis waarin zij nu wonen. Blijven ze daar of verhuizen ze naar een kleiner, comfortabeler huis met minder onderhoud? Dat is een moeilijke stap, een soort afscheid van een intens geleefd leven.
Een appartement is één mogelijkheid. Het drie generatiehuis is een andere optie. Dat heeft een lange traditie in onder meer Italië en Duitsland, maar bestaat jammer genoeg niet of nauwelijks in Nederland. Terwijl het een goede oplossing is.
Tot voor kort behoorde de opvatting dat de gemeenschap als geheel verantwoordelijk is voor de kwaliteit van het leven van de verschillende generaties tot de overlevingsregels van onze cultuur. Maar die verantwoordelijkheid wordt in toenemende mate naar het privédomein gedirigeerd. Bij een opname in het ziekenhuis bijvoorbeeld, wacht u doorgaans een minimaal verblijf. En vallen er gaten in het vangnet van thuis-, kraam- of gezinszorg, dan vraagt thuiszorg al snel: ‘Kan de familie dat niet oplossen?’.
Familieverbanden zijn in deze tijd nog een van de weinige constante gegevenheden. Je familie blijft altijd bestaan. Bloedverwantschap heeft doorgaans ook een zekere onbaatzuchtigheid.
In ons land wachten vooral jonge mensen op een betaalbaar huurhuis, soms jarenlang. In de nabij toekomst moeten er tenminste 50.000 van deze sociale woningbouwhuizen worden gerealiseerd. Een raming die overigens van vóór de invasie van asielzoekers dateert.
Steeds vaker vraagt de thuis- of de kraamzorg: kan de familie dat niet oplossen?
Een ‘drie generatiehuis’ kan uitkomst bieden, zowel voor de kinderen die een groter huis zoeken als voor de ouders die kleiner willen wonen. In een appartement met eigen ingang op de begane grond wonen de ouders, die daar hun eigen leven leiden. Op de eerste verdieping woont een van hun kinderen, met het gezin. Ten slotte kan de derde verdieping al naar gelang de behoeften worden ingericht, geen woningnood dus.
In zo’n drie generatiehuis is de wederzijdse hulp dicht bij de hand. Ook biedt het financieel gezien een oplossing: de jonge generatie woont in een groter huis dat ze anders niet had kunnen betalen. Tegelijkertijd is deze manier van wonen goedkoper: is er immers maar één tuin, één grasmaaimachine, één was- en droogcombinatie. Maar het is vooral de aanwezigheid van wederzijdse dienstverlening die de kwaliteit van leven voor iedereen aanzienlijk beter kan maken.
Onlangs sprak ik en Duitse vrouw. Haar ouders bouwden 35 jaar geleden een drie generatiehuis. De onderste woonlaag was voor haar grootouders, de middelste voor haar ouders, broer en zijzelf, de bovenste verdieping zou later voor haar en haar gezin worden.
„In veel opzichten is het een ideale woonvorm”, zei ze. „Als kind en puber was ik nooit alleen. Eigenlijk had ik twee paar ouders. Vaak was dat leuk, soms niet. Tijdens onze vakanties zorgden mijn grootouders voor de planten en de dieren. Ook pasten ze op. Beide grootouders konden tot hun dood in huis en familie blijven. Dat geldt nu ook voor mijn bejaarde ouders, die beneden wonen. Mijn man en ik hebben met onze drie kinderen de twee overige verdiepingen.”
Het wonen van drie generaties onder één dak of dicht bij elkaar was in Nederland lange tijd ook heel normaal. De gezamenlijke inspanning van zo veel mogelijk handen diende de materiële en fysieke overleving. Dat hoefde niet eens zo nadrukkelijk georganiseerd te worden in een land waar veel mensen boeren, ambachtlieden of middenstanders waren, en er vaak geen scheiding bestond tussen wonen en werken. Pas na de Tweede Wereldoorlog veranderde dat ingrijpend, door de Wederopbouw. Vanaf dat moment stimuleerde de overheid de bouw van bejaardenoorden.
Bron: NRC 5 maart 2016